Als een etalage van de progressieve undergroundcultuur in de ‘zusterstad’, zo werd in Hull het festival genoemd dat WORM eind juni van dit jaar drie dagen lang in de Engelse havenstad presenteerde. Het Rotterdamse ‘Instituut voor Avantgardistische Recreatie’ was uitgenodigd in het kader van Hull 2017 UK City of Culture. Sinds 1936 zijn de twee havensteden aan weerszijden van de Noordzee gelieerd – al spreekt Rotterdam officieel van ‘partnerstad’ en niet van ‘zusterstad’.
Er zijn méér overeenkomsten dan de haven alleen. Beide steden zijn gedurende de Tweede Wereldoorlog zwaar gebombardeerd en voor een belangrijk deel vernietigd. Maar daarnaast zijn er aanzienlijke verschillen. Niet alleen is Hull minder dan half zo groot als Rotterdam, maar ook kreeg de Engelse havenstad tijdens de wederopbouw vanaf de jaren vijftig nieuwe, economische klappen te verwerken, terwijl de Maasstad zich gestaag ontwikkelde tot een welvarend eenentwintigste eeuws ‘metropooltje’ in de maatschappelijke en culturele frontlinie. Maar met het ‘cultuurjaar’ lijkt de inhaalslag van Hull voorzichtig aan te vangen.
Worm
Je zou denken dat het geen toeval kan zijn, maar dat is het wel degelijk: Hull kende bijna een halve eeuw geleden een literair tijdschrift dat ‘Worm’ heette. Het werd in 1968 aan de universiteit aldaar opgericht door student Engels Neil Andrew Megson die enkele jaren later officieel zijn naam zou veranderen in Genesis P-Orridge. Rond 1970 begon hij de performance-groep COUM Transmissions, die halverwege de jaren zeventig over zou gaan in de zeer invloedrijke avant-garde rockband Throbbing Gristle.
Het blad ‘Worm’ was controversieel en had geen redactie. Wat aangeboden werd, werd ook geplaatst, inclusief een recept voor het maken van molotovcocktails. Na drie nummers besloot de studentenbond van de universiteit het blad niet langer uit te geven, bang als men was problemen te krijgen met de zedelijkheidswetgeving. Voordat hij in 1969 voortijdig een punt achter zijn studie zette, won Megson/P-Orridge nog wel een door de universiteit uitgeschreven poëziewedstrijd waarbij dichter Philip Larkin – het grootste twintigste-eeuwse culturele icoon van Hull – deel uitmaakte van de jury.
Cosey Fanni Tutti
Begin 1970 woonden Megson en de jonge kunstenares Christine Newby samen in een commune in Wellington Street in Hull, in het zogenaamde Fruit District, vlakbij de rivier de Humber. Daar begonnen ze COUM en zouden korte tijd later bekend worden als Genesis P-Orridge en Cosey Fanni Tutti. Hun performances waren spraakmakend en controversieel. De goegemeente sprak er schande van. Het weerhield COUM niet om door te gaan met hun werk, gesteund door enkele vooruitstrevende lokale culturele organisaties, waaronder het Hull Arts Centre, en binnen enkele jaren tot ver buiten de stad naam te maken.
De tegenwerking van het burgerlijke establishment groeide echter evenredig. Het huis waar de groep woonde werd gezien als verzamelplaats voor junkies, klaplopers en sociale parasieten. De politie viel regelmatig binnen en in 1973 besloten Genesis P-Orridge en Cosey Fanni Tutti naar Londen te verhuizen en van daaruit hun werk voort te zetten. Het is tekenend voor de veranderde tijdgeest dat de speciaal voor Hull 2017 UK City of Culture uit de grond gestampte Humber Street Gallery zich vlakbij Wellington Street bevindt waar COUM Transmissons bijna een halve eeuw geleden begon. En dat Cosey Fanni Tutti werd uitgenodigd om het nieuwe kunstcentrum in februari 2017 te openen met een retrospectieve expositie van het werk van datzelfde COUM Transmissions.
Genesis P-Orridge en Cosey Fanni Tutti waren niet de enigen die Hull verlieten. ”Het is altijd een typische ‘grassroots’-stad geweest,’’ vertelt beeldend kunstenaar Mark Wigan. Een stad van gewone mensen die niet graag zagen dat anderen het hoofd boven het maaiveld uitstaken. Zelf vertrok Wigan – een schilder en decorateur in de traditie van Keith Haring die onder meer schoenen voor Dr. Martins ontwerpt – in de jaren tachtig ook naar Londen om zich daar in de rave- en partywereld te storten. Pas recent is hij weer terug in Hull waar hij met zijn eigen galerie profiteert van alle aandacht rond UK City of Culture. “Destijds ging iedereen die hier aan de kunstacademie afstudeerde zo snel mogelijk naar Londen,’’ vertelt hij. “Nu blijven ze steeds vaker in Hull. Er is echt wel iets aan het veranderen.’’
Zeehavens
Rotterdam en Hull zijn beide oud, zoals veel havensteden oud zijn. Rotterdam ontstond in de dertiende eeuw, zoals de naam al aangeeft als nederzetting bij het riviertje de Rotte en ontwikkelde zich tot belangrijke haven in het gebied waar Maas en Rijn in de Noordzee stromen. Aan de andere kant van diezelfde Noordzee begon de havenstad Kingston upon Hull in de late twaalfde eeuw met een dam in de River Hull, vlakbij de plek waar die rivier en de Humber bijeen komen en samen nog veertig kilometer verder richting zee stromen.
Beide steden ontwikkelden zich in de loop der eeuwen als internationale zeehaven, waarbij de industriële revolutie van de negentiende eeuw voor een extra impuls zorgde. Rotterdam speelde daarbij onder meer een niet te onderschatten rol in de slavenhandel, terwijl voor Hull de walvisvaart een belangrijke factor was. Daarnaast was de haven van Hull ook een belangrijk tussenstation voor Europese emigranten die naar Amerika wilden. Tegen het einde van de negentiende eeuw telde Rotterdam zo’n driehonderdduizend inwoners en Hull ruim tweehonderdduizend. De Rotterdamse haven was de grootste van het land en zou later, in de jaren zestig van de twintigste eeuw, zelfs enige tijd de grootste ter wereld zijn. Hull was de derde haven van Engeland, na Londen en Liverpool.
Dramatisch
Hugo Bongers benadrukt in Puntkomma #10 dat Rotterdam in de eerste decennia van de twintigste eeuw een rijk cultureel en vrijetijdsleven kende. Dat was in Hull niet anders. Historicus Richard Gurnham somt in zijn geschiedschrijving van de stad (The Story of Hull, Phillimore & Co Ltd/The History Press, 2011/2016) een flink aantal aan het eind van de negentiende eeuw gebouwde theaters en concertzalen op en in 1914 zou de stad reeds negenentwintig bioscopen tellen.
De Tweede Wereldoorlog had voor beide steden dramatische gevolgen. Het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 maakte achthonderd slachtoffers en tachtigduizend mensen werden dakloos. Eind 1944 werden bij een razzia vijftigduizend mannen weggevoerd. Hull onderging tientallen bombardementen waarbij in totaal twaalfhonderd mensen gedood en drieduizend mensen gewond werden. Bijna negentigduizend huizen werden verwoest of zwaar beschadigd, meer dan negentig procent van het woningbestand. Ruim honderdvijftigduizend mensen werden dakloos.
In beide steden betekende de wederopbouw na de bevrijding vooral nieuwbouw, geen reparatie of restauratie. Daarvoor lag er teveel in puin. Rotterdam pakt de zaken ambitieus aan, zoals ook wordt beschreven in Paul van de Laars standaardwerk Stad van formaat; geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw (Waanders, Zwolle, 2000). Herstel van stad en haven gaan gelijk op. De haven is immers de economische levensader, terwijl er voor de bevolking woningen nodig zijn. Luxe, waartoe in eerste instantie ook cultuur gerekend wordt, heeft nog geen prioriteit. Wel de ‘woonkwaliteit’. Het oorlogsdrama heeft in ieder geval als schaars positief gevolg dat er afstand kan worden genomen van de nauwe vooroorlogse straatjes en huizen.
Wijkgedachte
De wederopbouw van Rotterdam werd gekenmerkt door een ruimer opgezette binnenstad en een verspreiding van de bevolking over nieuwe wijken. De ‘wijkgedachte’, waarin de wijk bijna ‘een dorp binnen de stad’ is, met alle essentiële voorzieningen, zonder dat de affiniteit met de stad als geheel verloren gaat, kan beschouwd worden als een van de essenties van de Rotterdamse wederopbouw. Naoorlogse stadsdelen als Zuidwijk, Pendrecht en Lombardijen zijn het directe gevolg.
Terwijl de stadsontwikkeling in de vorm van nieuwbouwwijken tot in de jaren zestig gestaag doorging, was de haven in 1950 reeds zodanig hersteld dat de havenactiviteiten alweer op het niveau van 1938 zaten, meldt Van de Laar. In de daaropvolgende decennia zou de capaciteit van Rotterdam middels het Botlekgebied en Europoort nog verder groeien. Het festival Ahoy’ in de zomer van 1950 markeerde de veerkracht van Rotterdam. De opwaartse beweging was onmiskenbaar ingezet.
In Hull heeft men vergelijkbare ambities, maar blijkt het toch significant moeilijker te gaan. ‘Vele jaren waren grote delen van de stad nog platgebombardeerde open plekken, waar het onkruid omhoog schoot aan weerszijden van de spontane paden, ontstaan doordat voetgangers de formele trottoirs verlieten en een kortere sluipweg zochten door het puin,’ schrijft Richard Gurnham plastisch.
Twee vermaarde planologen waren door het stadsbestuur al tijdens de oorlog ingeschakeld om de wederopbouw te verwezenlijken, maar hun plannen bleken zo ambitieus en vooral zo kostbaar, dat er pas halverwege de jaren vijftig een aanvang mee kon worden gemaakt. Ondertussen gebeurde er natuurlijk wel van alles. Zo kon er in een groot deel van de stad een nieuw riolering- en afvoersysteem worden aangelegd. Maar tegelijk was het moeilijker om met een schone lei te beginnen omdat veel verouderde en beschadigde vooroorlogse huizen in het stadscentrum als noodwoning in gebruik waren en pas gesloopt konden worden na voltooiing van nieuwbouwwijken buiten het stadscentrum.
Visindustrie
Daarbij was de Hull in 1948 door Manchester voorbij gestreefd als derde haven van het Verenigd Koninkrijk. Desalniettemin bleef de scheepvaart een uiterst belangrijke – zo niet de belangrijkste economische motor van de stad. Onder meer door de internationale veerdiensten, zoals die met Rotterdam sinds 1965, die tegenwoordig zo’n miljoen passagiers per jaar vervoeren. De visindustrie is na de Tweede Wereldoorlog en met name sinds de jaren zeventig echter volledig ingestort. Het gevolg is dat de werkloosheid in Hull al decennialang ver boven het Britse gemiddelde ligt. Een malaise die ook een onmiskenbare invloed heeft gehad op de wederopbouw van de stad als geheel. Waar haven- en stadsontwikkeling in Rotterdam vanaf de late jaren veertig elkaar voortdurend katalyseerden, is daar in Hull geen sprak van geweest.
Sam Hunt is uitvoerend producent van het omvangrijke Hull 2017 City of Culture programma en weliswaar niet geboren en getogen in de stad, maar hij heeft zich inmiddels flink in de culturele historie verdiept. “Net toen de noodzakelijkste huisvestingsprojecten van de wederopbouw gerealiseerd waren en eigenlijk het moment was aangebroken om meer in kunst en cultuur te gaan investeren, stortten de industrie en visserij, en daarmee de economie van de stad in,’’ aldus Hunt.
Als voorbeeld van de wederopbouw in Hull, die net als in Rotterdam volgens de ‘wijkgedachte’ plaatsvond, noemt hij het stadsdeel Bransholme, dat in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig gerealiseerd werd en tussen de twintig- en dertigduizend mensen moest huisvesten. “Het werd gebouwd met het idee dat de mensen die er zouden komen te wonen wel geen auto nodig zouden hebben – met alle latere aanpassingsconsequenties van dien. Wat wel een voorbeeld is van hoe sommige dingen destijds verkeerd werden ingeschat.’’
Gurnham merkt in het slothoofdstuk van zijn boek op dat Hull nog altijd en werkeloosheid heeft van tussen de tien en vijftien procent en dat er tal van families al meerdere generaties zonder werk zijn. Met alle gevolgen van dien. De levensverwachting in de havenstad is enkele jaren korter dan het landelijk gemiddelde, terwijl criminaliteit en verpaupering nog altijd bovenmodaal zijn. Daarbij wijst Gurnham speciaal naar de naoorlogse nieuwbouwwijken als het reeds genoemde Bransholme.
“Juist toen het tien jaar geleden eindelijk iets beter leek te gaan en er ruimte was voor wat investeringen in cultuur, kwam daar de economische crisis van 2008 overheen en werd overal de rem weer opgezet,’’ zegt Sam Hunt. “Maar het tij lijkt gelukkig weer wat te keren.’’
Cultuur als vliegwiel
Het gaat echter veel te ver om het Hull van de afgelopen zeventig jaar een cultureel woestijnlandschap te noemen. Er waren prioriteiten: Mensen moesten een onderkomen hebben na de Tweede Wereldoorlog. Het vliegwiel van het dagelijks leven moest weer in beweging komen. De economische en bedrijfsmatige motor opnieuw gestart. En vandaar uit zou ook de cultuur weer nieuw leven ingeblazen krijgen. Dat gold voor Rotterdam evenzeer als voor Hull.
In zijn verhaal Van bedreigde massamens tot nieuwe plezierstad over de relatie tussen kunst en cultuur en wederopbouw in Rotterdam – in Puntkomma #10 van juni/aug 2016 – merkt Hugo Bongers op dat bij belangrijke en representatieve evenementen halverwege de jaren vijftig in Rotterdam de internationaal beroemde Amsterdamse Cobra-schilder Karel Appel naar de Maasstad werd gehaald. Vooruitstrevende kunstenaars van zijn faam en formaat had men simpelweg nog niet in de eigen stad.
Pas vanaf de jaren zestig en zeventig – en vooral in de economische bloei van de jaren tachtig – begint Rotterdam zich explosief als cultuurstad te ontwikkelen, schrijft Bongers. Als sleutelmoment voor hem persoonlijk, noemt hij de première van de in opdracht van de stad Rotterdam gecomponeerde opera Satyagraha van Philip Glass in 1980 in de Rotterdamse Schouwburg. Vanaf die dag was Rotterdam voor Bongers weer een serieuze ‘cultuurstad’.
Hull heeft sinds de jaren twintig een universiteit, inclusief een kunstfaculteit – zoals eerder gemeld: Genesis P-Orridge was er ooit student. Daarnaast kreeg de stad gelijk met de universiteit in 1927 een expositieruimte die vernoemd zou worden naar de initiatiefnemer en financier ervan: de industrieel, politicus en filantroop Thomas Ferens, die overigens ook een belangrijk aandeel had in de oprichting van de University College of Hull.
De Ferens Art Gallery heeft de afgelopen negentig jaar een belangrijke en continuerende rol gespeeld in het culturele leven van de stad. De Gallery herbergt een vermaarde vaste collectie – vooral oudere – beeldende kunst, waaronder een Frans Hals, maar biedt ook ruimte aan meer hedendaagse initiatieven, en huisvest een populair café, waardoor het ook een culturele ontmoetingsplaats is.
Een andere plek die de inwoners van Hull door de jaren heen met hun culturele verleden verbindt is het Maritiem Museum. De stad mag dan misschien geen rol meer spelen in de internationale viswateren, de visserij maakt nog altijd een belangrijk deel uit van de belevingswereld van de stad. De band met de zee, die teruggaat tot de walvisvaart van eeuwen her, is nog immer sterk. Niet voor niets is het museum uitgerekend in de tijd dat de visserij ten onder ging – in 1975 – verhuisd naar het monumentale pand in het centrum van de stad waarin voorheen het Dock Office huisde. Maar los van het museum zijn de sporen van de zeevaart nog overal in Hull aanwezig. Al is het maar in de architectuur van de winkelcentra en uitgaansgelegenheden die inmiddels zijn gebouwd in de voormalige dokken en langs de kades waar ooit de schepen aanmeerden. Sam Hunt heeft het in dit verband zelfs over de ‘identificatie van de stad’ waarmee hij doelt op het versterken van de identiteit van de stad door het terug laten komen van het scheepvaart- en visserijverleden in de hedendaagse architectuur.
Philip Larkin
En waar Rotterdam halverwege de jaren vijftig nog Amsterdammer Karel Appel binnen moest halen om de stad te representeren, had Hull op dat moment al één van de belangrijkste Britse kunstenaars binnen de gemeentegrenzen: Dichter Philip Larkin, die een jaar of tien geleden door The Times als ‘de grootste naoorlogse Engelse dichter’ werd bestempeld. Hij werd weliswaar niet in Hull geboren maar woonde in de stad van zijn aanstelling tot Universiteitsbibliothecaris in 1955 tot zijn overlijden dertig jaar later.
En Hull heeft zich Larkin toegeëigend. Hij is alom aanwezig – zelfs in de vorm van veertig beschilderde stenen padden, verspreid over het centrum; een verwijzing naar zijn bekende gedicht ‘Toads’. Er zijn Larkin-festivals, een standbeeld, naar de dichter vernoemde poëziewedstrijden en er is een Larkin-bankje om even op plaats te nemen – mijmerend over zijn woorden. Hull heeft zich door de connectie met Larkin zelfs het etiket ‘poëziestad’ aangemeten, hoewel het sindsdien nooit meer een dichter heeft voortgebracht met zo’n internationaal bereik.
Kortom, Hull heeft wel degelijk een culturele traditie, die ook is blijven bestaan in tijden van tegenslag en moeizame wederopbouw. Maar in vrijwel alle gevallen gaat het daarbij om particuliere initiatieven (Ferens) of ‘toeval’ (Larkin) en nauwelijks om het resultaat van bewust bestuurlijk beleid.
Punk in een Labourstad
Dat geldt nog veel nadrukkelijker voor popmuziek – de Britse ‘popcultuur’ bij uitstek. Laat muziekliefhebbers de drie of vijf belangrijkste popmuzieksteden van Groot-Brittannië noemen; gegarandeerd dat Hull daar niet bij zit. Toch heeft de havenstad wat pop, rock en folk betreft wel degelijk een traditie. De bekendste rockmuzikant die Hull heeft voortgebracht is waarschijnlijk Mick Ronson; jarenlang rechterhand van David Bowie. Maar hij werkte ook met onder meer Lou Reed en Bob Dylan. Ronson overleed in 1993, maar wordt in de stad nog voortdurend herdacht met festivals en concertavonden. Afgelopen zomer werd in East Park zelfs een monument voor hem onthuld.
Andere bekende popartiesten die de stad heeft voortgebracht zijn de groepen Housmartins, Everything but the Girl en Red Guitars en Fine Young Cannibals-zanger Roland Gift – stuk voor stuk vooral populair in de jaren tachtig. Een ook de invloedrijke folkgroep The Watersons heeft al decennialang Hull als thuisbasis.
“Hull heeft altijd een actieve popmuziekscene gekend, maar buiten de stad werd dat nooit zo goed gezien,’’ zegt Nick Boldock, de man achter het actieve Hull Music Archive. “Alle grote Britse bands kwamen hier spelen. Maar op hun beurt was het voor popbands uit Hull altijd lastig om hun weg buiten de stad te vinden. Dat is niet per se een nadeel, want daardoor is het hier altijd een opvallend onafhankelijke ‘scene’ gebleven. De punk was heel sterk in Hull, omdat het een echte Labourstad is. Er zijn trouwens nog altijd veel lokale groepen actief.’’
Experiment en avant-garde
Een niet onbelangrijke lakmoesproef om te testen hoe de culturele vlag er bij staat in een stad is een overzicht van wat er gaande is aan kunstzinnig experiment en avant-garde. Wie een beetje ‘graast’ komt steevast iedere keer uit bij het al genoemde COUM Transmissions, dat van 1969 tot zomer 1973 in Hull existeerde. Maar er moet natuurlijk meer zijn. Contrabassist en avant-gardemuzikant Dave Ellis, al decennialang opererend in de smalle culturele frontlinies van de stad, groef dieper. Voor Fountain ’17, een naar Marcel Duchamp vernoemd project in het kader van Hull 2017 UK City of Culture, zocht hij naar het meer experimentele verleden van cultureel Hull en publiceerde zijn bevindingen onder de titel A Brief History of Hull’s ‘Edgy’ Art Experimentalists op de Fountain ’17 website.
Ellis’ lijvige verhaal onderstreept in feite het voorgaande. Ja, er zijn door de jaren heen in Hull spannende, avontuurlijke en gewaagde initiatieven geweest. Heel wat zelfs. Maar ze waren altijd het initiatief van individuele enthousiastelingen of kleine groepen en hielden korte tijd later weer op te bestaan omdat er van langdurige structurele steun nooit sprake kon zijn.
Hij noemt ergens het luttele bedrag van enkele duizenden Britse ponden dat er in de ‘opbouwjaren’ zestig van overheidswege naar kunst ging. En dan eigenlijk alleen nog naar de traditionelere podiumkunsten, zoals klassieke orkesten.
Maar er was ook het progressieve poppodium The Brick House dat in de vroege jaren zeventig een kleine twee jaar bestond. En er was het Hull Arts Centre voor experimentele podiumkunsten, in 1970 ontsproten aan de verbeelding van toneelschrijver Alan Plater. Er was veel mogelijk en een progressief gezelschap als COUM Transmissions kon er vaak terecht. Ook het Hull Arts Centre verkeerde vanaf de opening echter op de rand van het faillissement. Langzaam maar zeker werd het omgevormd tot een commercieel theater en incarneerde zo in de loop der decennia tot het huidige Hull Truck Theatre, waar populaire repertoirestukken, musicals, stand-up comedians en mainstream popgroepen te zien zijn.
Een ander initiatief dat de stad tussen 1984 tot 2006 culturele impulsen gaf was Time Based Arts – waar ook Dave Ellis zelf nog een aantal jaren bij betrokken was. Een organisatie met een eigen podium/galerie waar talloze initiatieven gerealiseerd werden, totdat halverwege vorig decennium de overheidssteun gemarginaliseerd werd en Time Based Arts moest sluiten. Uit de as van TBA herrees weer het Hull Arts Lab, een initiatief van Rob Gawtrob, de man die ook jarenlang de inspirator van Times Based Arts was geweest en het zelfs voor elkaar kreeg dat ‘geluidskunst’ korte tijd een volwaardige afstudeer-studierichting werd aan de School of Fine Art, de kunstacademie van Hull. Maar de geschiedenis herhaalde zich en het Hull Arts Lab moest eveneens binnen twee jaar weer sluiten door gebrek aan fondsen. Gawtrob besloot de stad te verlaten.
Initiators als Rob Gawtrob en Alan Plater, die met veel bezieling en incidentele of kortstondige steun iets van de grond tilden, maar hun initiatief na kortere of langere tijd toch spaak zagen lopen door gebrek aan structurele steun, lijken het vervolgverhaal van Hull – tot enkele jaren geleden althans.
Dat is het essentiële verschil met Rotterdam. Bongers betoogt in zijn artikel in Puntkomma hoe na het lenigen van de ergste logistieke en behuizingsnood in de jaren vijftig, er een voorzichtige omschakeling kwam naar een kunststimulerend overheidsbeleid. Hij noemt jazzclub De Lantaren, de aanstelling van een voortvarende curator Moderne Kunst bij Boymans Van Beuningen. De opening van het Lijnbaan Kunstcentrum. En vervolgens vanaf de jaren tachtig steeds meer investeringen in ‘kunstgebouwen’, plus een uitnodigende houding naar kunstinstellingen om zich in Rotterdam te vestigen, waar gebruik van wordt gemaakt door onder meer Scapino en V2.
Investeren in kunst wordt ook beschouwd als investeren in de economie, wat de stad niet alleen voor de inwoners maar ook voor bezoekers aantrekkelijk maakt. Iets dergelijks kan gezegd worden van Rotterdam als ‘Architectuurstad’. Anno 2017 kan worden vastgesteld dat dat voornemen geslaagd is, ondanks de economische crisis die een kleine tien jaar geleden inzette en de culturele bezuinigingswoede van een aantal opeenvolgende rechtse kabinetten.
UK City of Culture 2017
Hull ging het als stad de afgelopen decennia minder voor de wind dan Rotterdam. Maar meer recent lijken de wonden van de opeenvolgende crises gelikt en is er ruimte voor nieuwe ambities. De haven- en voormalige visserijstad wil zich graag presenteren als ‘shopping-‘ en uitgaanscentrum voor de regio East Yorkshire. Het begon in de jaren negentig al met de bouw van het Prince’s Quay Shopping Centre, op palen boven het oude Prince’s Dock. In 2007 volgde het nog veel grotere en modernere St. Stephen’s winkelcentrum naast het centraal station.
Dat veroorzaakte weliswaar leegstand in de traditionelere winkelstraten. Maar gehoopt wordt dat dat weer bijtrekt als het toerisme toeneemt. The Deep, een hypermodern en groot diepzee-aquarium dat in 2002 geopend werd, is één van de nieuwe attracties die daarvoor moet zorgen. De belangrijkste culturele impuls volgde echter toen in 2013 bekend werd dat Hull dit jaar UK City of Culture zou worden.
Dat leverde de stad niet alleen een flinke financiële injectie vanuit de landelijke overheid op, maar ook op lokaal niveau werden alle registers opengetrokken. Maar liefst vierduizend in herkenbare blauwe jacks en shirts gestoken vrijwilligers zijn actief om de bezoekers een jaar lang wegwijs te maken in de honderden culturele activiteiten. Een schier eindeloze reeks tentoonstellingen, festivals, concerten en theatervoorstellingen, waarbij flink wat primeurs en premières.
Het stadsdeel bij de Humber, the Fruit District, waar voorheen de groenten- en fruitmarkt was en Genesis P-Orridge en Cosey Fanni Tutti in 1970 hun COUM Transmissions avontuur begonnen, is in een paar jaar tijd getransformeerd van een handvol verpauperde straatjes tot het hipste uitgaanscentrum van de stad. Galeries, horeca, designwinkels, mode. Nota bene op de plek waar het Hull Arts Lab een decennium geleden het loodje moest leggen bevindt zich nu de Humber Street Gallery die de spil vormt van de cultuurjaar-activiteiten en waar ook het Rotterdamse WORM in juni jongstleden drie dagen te gast was.
Sam Hunt probeert het beladen woord ‘gentrificatie’ nadrukkelijk te vermijden. Hij spreekt liever van ‘herontwikkeling’. “De rol van stadscentra is in de loop der jaren veranderd. Vandaag de dag is het veel meer een plek waar men heen gaat op zoek naar kunst en amusement. En deze straat – Humber Street – is daar een mooi voorbeeld van.’’
Hull van de toekomst
Hij is ook niet bang dat het culturele élan van Hull met het verstrijken van 2017 ook weer uitdooft. “Dat de stad UK City of Culture is geworden komt juist doordat daar door veel mensen al jarenlang aan gewerkt is. Het is een gevolg van een ontwikkeling die de stad doormaakt. Van ambitie, van economisch herstel. Er komt heel veel in dit project samen. En tegelijk proberen we nu met de Humber Street Gallery een vervolg te geven aan wat er destijds is begonnen met initiatieven als COUM Transmissions en Time Based Arts. En die duizenden vrijwilligers zijn wat mij betreft ook veelzeggend. Mensen willen echt bij deze kunst en cultuur betrokken zijn.’’
Hunts optimisme is begrijpelijk. Het is voor hem als producent van het cultuurjaar zelfs inherent aan zijn functie om optimistisch te zijn. En hij is niet de enige, al klinken er her en der ook wel wat kritischer geluiden. Zo zegt Dave Ellis in het afsluitende hoofdstuk van zijn verhaal over Hulls avant-garde onder meer: ‘In een periode waarin de scheppende kunsten in hun diverse verschijningsvormen ernstig worden bedreigd door bezuinigingen van de overheid en een tekort aan investeringen, ziet de toekomst er somber uit, niet alleen voor een toekomstige generatie van oorspronkelijke denkers en makers, maar ook voor een goedgeïnformeerd en betrokken publiek voor andere dan grootschalige, op beroemdheden meeliftende, domme commerciële producties.’
Als voorbeeld van een positieve ontwikkeling noemt Ellis het Ground collectief, een culturele vrijplaats aan Beverly Road, waar een oefenruimte, alternatieve uitgeverij, winkel, galerie, filmhuis en een workshopatelier gevestigd zijn. Ook Sam Hunt, Mark Wigan en Nick Boldock noemen onafhankelijk van elkaar direct Ground, als hen gevraagd wordt naar de culturele voorhoede van Hull anno 2017. Het uit vrijwilligers bestaande collectief is ook vertegenwoordigd tijdens het WORM-festival in de Humber Street Gallery, waar het eigen drukwerk verkoopt en het ‘underground-archief’ van Hull deelt met dat van de uit WORM voortgekomen Rotterdamse tegenhanger The Pirate Bay.
Tijdens het festival vertelt Mike Sprout, één van de initiatiefnemers, hoe Ground een jaar of wat geleden werd begonnen door een handvol jonge mensen. Zonder bedrijfsplan, subsidie of formele structuur. “We probeerden ons op geen enkele wijze te beperken en pakten alle projecten aan die ons voor de voeten kwamen. We zijn totale amateurs. Maar misschien is dat wel juist de reden dat we dit voor elkaar konden krijgen.’’
Even later toont Sam Hunt een heel ander aspect van het ‘nieuwe creatieve Hull’, eveneens in het voormalige Fruit District, precies tussen de Humber Street Gallery en de het nieuwe zeeaquarium in: Een strak en licht bedrijfsgebouw. C4DI heet het, wat staat voor The Centre for Digital Innovation. In feite is het een bedrijfsverzamelgebouw voor ‘startups’ in de ‘techsfeer’, waarbij het achterliggende idee is dat de jonge zzp’ers elkaar stimuleren en katalyseren. “De huren zijn nog laag en dat is goed,’’ zegt Hunt. “Wat je hier ziet is het Hull van de toekomst.’’
Rotterdam en Hull. Twee havensteden, allebei zwaar verminkt in de Tweede Wereldoorlog. Beide deden er alles aan om zich te herpakken en te herscheppen in een nieuwe stad die de confrontatie met de eenentwintigste eeuw aankan. Rotterdam had de wind onmiskenbaar méér mee, terwijl Hull vervolgens een tweede en zelfs een derde crisis te verwerken kreeg. Maar ook daar sleurde de stad zichzelf doorheen en mag zich nu, in 2017 even het culturele brandpunt van het Verenigd Koninkrijk voelen. Of het dat weet vast te houden is een open vraag. Maar hoe de toekomst er ook uitziet, zoals het was wordt het nooit meer. In Rotterdam is het voormalige kantoor van de Holland-Amerika Lijn dat ooit boven de omringende gebouwen uittorende thans een bijna idyllisch hotel voor stadshedonisten geworden, verscholen tussen de wolkenkrabbers. En in Hull zijn de visnetten verruild voor laptops en lokt het water vooral recreanten. Dit is de eenentwintigste eeuw. •