Recentelijk is begonnen met de ombouw-tot-lofts van twee kantoorgebouwen aan de rand van de Rotterdamse binnenstad: een op de hoek Van Vollenhovenstraat/Westzeedijk, een aan de Boompjes; beide halverwege de jaren zestig ontworpen door de Rotterdamse architect Herman D. Bakker. Binnenkort volgt zelfs sloop van diens voormalige hoofdkantoor van NedLloyd, aan de Gedempte Zalmhaven; dat maakt plaats voor nieuwbouw.
Herman Bakker realiseerde in de jaren vijftig, zestig en zeventig een omvangrijk oeuvre, in Rotterdam en de rest van Nederland; daarvan staan maar een paar projecten opgesomd op Bakker’s pagina op Wiki. Ook hij zelf is bijna vergeten. Er is geen coherent archief bewaard gebleven, ook niet in het Rijksarchief; architectuurhistoricus Frank Kauffmann deed 20 jaar geleden onderzoek – maar dat is niet gepubliceerd. Bakker’s werken zijn niet allemaal toparchitectuur; tóch was Bakker een markante persoonlijkheid in de Rotterdamse Wederopbouw. Nu loopt hij het risico de meest afgebroken architect van de stad te worden, net als zijn leermeester Van Ravesteyn.
Hoe erg is dat? Laten we, voor het te laat is, nog eens een aantal van Bakker’s gebouwen goed bekijken.
Herman D. Bakker (1915-1988)
Hermanus Dirk (‘Herman D.’) Bakker werd op 28 augustus 1915 geboren aan de Jonker Fransstraat. Hij was tweede van de drie zonen van Job Bakker (1874-1956), een kleermaker die vanaf het eiland Schouwen naar Rotterdam was verhuisd. Het was blijkbaar een ambitieus gezin: Herman’s oudste broer werd elektrotechnicus, zijn jongste dominee, en zelf droomde hij ervan architect te worden. Maar eerst werd hij aan de ambachtsschool opgeleid tot timmerman. Terwijl hij zijn brood verdiende als timmerman/uitvoerder, volgde hij de avond-vaktekenschool en daarna, in de oorlogsjaren, de cursus H.B.O. van de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Vanaf 1938 was hij in dienst van architect Van Ravesteyn, waar hij meetekende aan de plannen voor de nieuwe Diergaarde in Blijdorp. Na de oorlog – in 1948 afgestudeerd in Amsterdam – volgde hij Van Ravesteyn op als huisarchitect van de diergaarde. Bakker was in 1946 getrouwd met Betty Groosman, zus van zijn studiegenoot Ernest Groosman (1917-1999), die net als hij bij Van Ravesteyn werkte. Herman en Betty kregen tussen 1947 en 1953 vier kinderen, drie jongens en een meisje. Ze woonden aanvankelijk in Kralingen, redelijk op stand aan de Merulaweg – opzij van de Oudedijk. Van kleermakerszoon tot architect-in-de-dop.
Bakker startte rond 1950 een eigen bureau. Dat opereerde oorspronkelijk vanuit de achterkamer van z’n woonhuis. Architect in het Rotterdam-van-de-Wederopbouw, en natuurlijk een of twee generaties jonger dan de ‘klassieke’ namen uit die periode, maakte hij snel furore. Het eerste project dat ik van hem terugvond dateert uit 1950. Het paviljoen Oudt Rotterdam bood tijdens Rotterdam Ahoy’ een reconstructie-in-triplex van de stad van vóór het bombardement. Immens populair bij bezoekers, hekelden critici de oubollige vormtaal ervan. Heel anders was Bakker’s Tehuis van Gerrit de Koker uit 19531 aan de Taborstraat in Kralingen, dat een 18e-eeuws bejaardenhofje verving. Twee stroken van twee en drie verdiepingen met daarin eenlaagse woningen, Modernistisch-strak belijnd, en uitgevoerd in baksteen, staan aan twee zijden van een open grasveld. Het lijkt een vingeroefening voor een aantal soortgelijke wooncomplexen in het centrum van de stad, culminerend in Bakker’s bijdrage aan het Lijnbaan-complex: in 1954-1955 ontwikkelde hij monumentale L-vormige flatcomplexen op de hoek Aert van Nesstraat/Jan Evertsenplaats en de hoek Van Ghentstraat/Jan Evertsenplaats. Tezelfdertijd werkte hij aan de Maastorenflatopde kop van de Zalmhaven bij de doorvaart naar de Leuvehaven, en de Leuveflat op de hoek van de Schiedamsedijk en de Schilderstraat – beide gereed in 1956. Ze gaven de binnenstad ineens een echte skyline. In die Leuveflat hield Bakker in die jaren zelf kantoor: daar werkten in 1968 rond 50 mannen en vrouwen, tot het ook daar te krap werd en het bureau in 1970 verhuisde naar een kantoorpand naar eigen ontwerp aan de Noordsingel 185.2 Privé was Bakker, nog geen 40 jaar oud, in 1954 met z’n gezin verhuisd naar een vrijstaande villa naar eigen ontwerp aan de ’s-Gravenweg 127. Mooie carrière, van een self made man.
“Tóch een bescheiden mens”, vertelt3 architect Jan Hoogstad (1930), die tussen 1951 en 1958 op Bakker’s bureau werkte en daar al snel diens rechterhand werd. “Hij was geen Bourgondiër, maakte bijvoorbeeld geen punt van exquisiet eten. Hij droeg wel maatkleding, maar dat was in die dagen heel gewoon voor architecten. Hij was niet overmatig geïnteresseerd in beeldende kunst, kocht af en toe werk van Gust Romijn met wie hij in het Ahoy’-project had samengewerkt. Af en toe ging hij naar Den Haag voor concerten van het Residentieorkest in het Kurhaus. Bakker was een aardige man, zo een waar je meteen van hield. In het begin werkten we dus met z’n tweeën, in zijn achterkamer op de Merulaweg; daar reed ik elke dag op mijn fietsje vanuit Rhoon naar toe. Het was daar zó krap, ik moest oppassen dat ik hem met mijn tekenmachine niet tegen z’n kop stootte. Toen we op de Leuvehaven werkten noemde iedereen hem ‘meneer Bakker’, maar tegen mij zei-ie “Je moet ‘Herman’ tegen me zeggen”; daar had ik wel moeite mee, het was in die dagen niet gebruikelijk dat je je baas tutoyeerde. Bij Jaap Bakema kon dat ook wel, maar níet bij ‘Meneer van den Broek’. En Maaskant – die was natuurlijk ‘Maaskant’... Op de Leuvehaven had Bakker een grote eigen kamer, met een bureau en een vergadertafel, maar tegen die tijd ontwierp hij zelf nauwelijks nog. Zijn enige uitspatting was dat hij kickte op dure auto’s – Mercedessen meestal. Later, vanaf 1970, reed hij rond in een Rolls Royce, met chauffeur en al; soms reed hij ook zelf. Dat heb ik eigenlijk nooit begrepen, want nogmaals: au fond was hij een bescheiden mens.”4
Íets van de trots van eenself made manschemert door in het feit, dat Bakker in kranten en vaktijdschriften uit die dagen vaak wordt aangeduid als ‘Herman D. Bakker’. Zo’n Amerikaans-aandoende middeninitiaal was toentertijd hier niet gebruikelijk; zou Bakker die op z’n visitekaartje hebben laten zetten? of had je die toen nog niet...?
De jaren zestig en zeventig waren de top in Bakker’s carrière. Hij – zijn bureau, met ontwerpers als5 Wim Quist (1959-1962), chef-de-bureau Wim de Haas (1959-1977), en Henk van Vliet – ontwikkelde aan de lopende band grote projecten in Rotterdam en soms ook daarbuiten: woningbouw, bejaardenhuizen, kantoorgebouwen, hotels, en vooral steeds uitgebreidere winkelcomplexen als focuspunt van de nieuwe stadswijken van die jaren. Het ‘winkelcentrum’ – dat woord was nieuw – was een nieuw type bouwopgave. Aan de ontwikkeling daarvan leverde Bakker een aantal spraakmakende bijdragen. Dat begon in 1955 met het Twaalfprovinciënhuis6 op de nog kale kruising van de Hoogstraat en de Binnenrotte: een hoogbouwblok met 12 splitlevel etages, bestemd voor een groot aantal individuele winkels én marktkramen. Winkelcentrum in de hoogte. Helaas was dat toen geen succes: het stond té ver buiten het eigenlijke winkelhart bij de hoek Hoogstraat/Korte Hoogstraat en de ook splinternieuwe Lijnbaan... Wél succesvol waren winkelcentra in Hoogvliet (1960-1962), Utrecht-Overvecht (1969), en Groot-IJsselmonde (1966-1970; het heet tegenwoordig Keizerswaard).
Een en ander culmineerde in het project voor het Zuidplein met werknummer 587, waaraan Bakker vanaf 1968 werkte; het werd op 5 september 1972 geopend door burgemeester Thomassen en Mies Bouwman – toen de koningin van de Nederlandse televisie. Het Zuidplein, een instant succes, is een perfect voorbeeld van waar Bakker voor stond7. Het eigenlijke winkelcentrum ligt hoog boven het maaiveld, zodat het direct aansluit op het metrostation en via luchtbruggen verbonden is met het Ikazia-ziekenhuis en de nieuwe Ahoy-hal. Ook is daardoor toelevering van onderaf mogelijk, en is daar voldoende parkeerruimte: een destijds ongekend logistiek wonder. Het complex moet het architectonisch niet hebben van zijn exterieur...: het is eerder van binnenuit ontworpen. Bakker wilde knusse straatjes en pleintjes waaraan de winkels – groot en klein – gegroepeerd werden. en die zouden uitnodigen tot flaneren. Op een van die binnenpleinen ontwierp hij de Kuil: een reuze zithoek, als ontmoetingspunt en als locatie voor openbare theater- en muziekevents. Dáár interviewde Mies Bouwman tijdens de openingsmanifestatie de Rotterdamse burgemeester, architect Bakker zelf, mevrouw Slobbe (een van de juweliers in het winkelcentrum), en de voorzitter van het stichtingsbestuur van het WC (zoals Rotterdammers het met gevoel voor humor afkortten) Zuidplein. Bakker wilde van zijn Zuidplein een echt multifunctioneel stukje stad maken; het complex omvatte dan ook mede kantoorruimte en woonblokken.
Van Vollenhovenstraat/Westzeedijk (1968-1971)
Op 12 juni 1968 meldde Het Vrije Volk dat “de sloop van de voormalige katholieke kathedraal aan de Westzeedijk [...] thans vrijwel voltooid [is].” Bedoeld werd de neogotische Sint-Ignatiuskerk, die in 1892 in gebruik genomen was. Architect destijds was Nicolaas Molenaar sr. (1850-1930)8, een leerling van Pierre Cuypers. Het kerkgebouw sloot qua stijl goed aan op de bebouwing in neostijlen langs de Van Vollenhovenstraat en de Westzeedijk, en voegde zich door een vernuftige plattegrond ook schijnbaar moeiteloos prima in het onregelmatige, taps toelopende perceel. Op de hoek ervan stond een markante toren. Het gebouw had het bombardement van mei 1940 overleefd, en werd in 1956 verheven tot kathedraal van het kersverse Bisdom Rotterdam. Nauwelijks twaalf jaar later werd de kerk dus gesloopt – een onherstelbaar gat in de omringende bebouwing achterlatend. Onherstelbaar en, vanuit het perspectief-van-nu ook onvoorstelbaar. De grote ontkerkelijking moest nog op gang komen, maar Rotterdam had kantoorruimte nodig, en kennelijk was voor Van der Vorm’s Aannemingsbedrijf – eigenaar van het perceel – een kantoorgebouw, en de bouw ervan, lucratiever dan een kerk...
Herman Bakker leverde een ontwerp. In plaats van de subtiel-gelede kerk kwam een omgevallen blokkendoos van diverse strikt rechthoekige volumes van verschillende hoogte, die zich nauwelijks iets aantrekken van het onregelmatige perceel; het hoofdvolume, iets naar achteren gezet, torent boven de bestaande bebouwing uit. De gevelopbouw is al even weinig verfijnd: lange grijze betonstroken als borstweringen, met daartussen eindeloze horizontale glaspartijen. Of de Scheepvaartkwartierders dit als vooruitgang hebben kunnen waarderen?
Het recept voor dit project lijkt als dertien-in-een-dozijn op soortgelijke kantoorpanden, die bureau Bakker in deze jaren doorheen heel Rotterdam en ver daarbuiten in het rond plempte, het ene qua ruimtelijke detaillering en materiaalgebruik wat meer verfijnd dan het andere. Voorbeelden: het Grotiushuis aan de Westblaak (1957-1960), het gebouw voor de Nederlandse Dagbladunie op de hoek Westblaak/Eendrachtsweg (1967-1972), en ook zelfs het kantoorgebouw dat Bakker voor zichzelf bouwde aan de Noordsingel (1970) – dat wrikte zich plomp tussen veel kleinschaliger woonhuisgevels. Blijkbaar moest er productie gedraaid en gebouwd worden, en snel een beetje! Jan Hoogstad, in deze periode niet meer aan het bureau verbonden, merkt op: “In deze jaren speelden aannemers en beleggers (banken en projectontwikkelaars) een prominente rol. Het Functionalisme verwerd tot een puur financiële benadering: een ontwerp klopt zodra ’t rendabel is voor de opdrachtgever.” Enigszins tot Hoogstad’s afgrijzen voer Bakker vaak mee op die wind...
Nu Bakker’s gebouw hoek Van Vollenhovenstraat/Westzeedijk, na vele jaren leegstand, herontwikkeld wordt tot eigentijdse loftwoningen naar ontwerp van RoosRos Architecten9, gaat geen Grote Architectuur verloren. Helaas lijkt de nieuwe architectonische jas die het complex nu krijgt daarvan evenmin een voorbeeld: die is hoogstens modieus te noemen...
Boompjes 55-57(1965-1969)
Bakker’s kantoorgebouw aan de Boompjes is fundamenteel anders van opzet. In plaats van een gesloten doos met betonnen borstweringen met daartussen ononderbroken glasstroken, manifesteerde dít pand zich nadrukkelijk als een stapeling van vloeren-op-kolommen met daartussen glas van vloer-tot-plafond. Rondom werd deze opzet geaccentueerd door uitkragende subtiel-transparante metalen schermen: die geven het gebouw extra lucht. Bakker-aan-de-Boompjes is mijns inziens het ‘fijnste’ gebouw uit de Wederopbouwperiode, en in ieder geval Bakker-op-zijn-best!
Midden jaren zestig was de Boompjes tussen Maasbruggen en Leuvehaven kaal en leeg, recentelijk op Deltawet-hoogte gebracht. Daarbij had ook de laatste vooroorlogse bebouwing aan de voet van de bruggen het veld moeten ruimen. Het enige gebouw van betekenis was hier nu De Nederlandse Bank (1946-1955) op de hoek van de Rederijstraat. Henri Timo Zwiers (1900-1992) had daar een monumentaal ‘Palazzo aan de Maas’ ontworpen10. Verderop, richting Leuvehaven, stonden twee veel kleinere kantoorgebouwtjes in strak-modernistische stijl (1957-1960), door architect Joost Boks (1904-1986). Verder woeien de winden ongehinderd langs de Boompjes...
In díe situatie ontwikkelde Bakker zijn ontwerp voor een groot kantoorgebouw, voor gezamenlijke rekening van de N.V. Gebr. De Haas Tankvaartbedrijf en cargadoors- en expeditiebedrijf Dammers & Van der Heide & Co. – echt Rotterdams dus! Met zijn bijna 80 bij 20 meter was het een slagje groter dan Zwiers’ bankgebouw, en stilistisch een antwoord daarop. Op diens gebouw dat, ondanks een structuur van betonnen vloeren op betonnen pijlers, oogt als een klassiek gesloten blok uit baksteen met daarin rijen individuele ramen, riposteerde Bakker met maximale transparantie, ondersteund door fijnzinnige materiaalkeuze en detaillering. Inspiratie ervoor heeft Bakker wellicht opgedaan tijdens een Amerika-reis in 1963, waarbij hij in Moline/Illinois Eero Saarinen’s hoofdkwartier voor John Deere & Company moet hebben gezien.11 Laten we nog eens goed naar Bakker’s Boompjes-gebouw kijken – voor zover nog mogelijk, nu het inmiddels grondig gestript en leeggesloopt is.
Typologisch is het een dijkhuis: de achterzijde, aan de Terwenakker, ligt één verdieping lager dan de voorgevel. In die extra verdieping bevinden zich parkeer- en expeditieruimten. Uitwendig is dat een gesloten doos, bekleed met platen zandsteen – nu grotendeels eraf gesloopt, waardoor de onderliggende betonconstructie zichtbaar is geworden. Over de hele lengte is in die doos een groot aantal garagedeuren uitgesneden, in strikte regelmaat. Die reflecteert – of dicteert? – het ritme van een rij van zeventien ranke kolommen op de verdieping bovenop die souterrain-doos: de eigenlijke begane grond van het gebouw. Het blijkt drie kolomrijen diep. Ter hoogte van de begane grond staan die kolommen – fijn geschuurd beton – ‘buiten’: de glaswand rondom staat er achter. Op de bovenliggende verdiepingen staan die kolommen ‘binnen’: achter de glasgevels. Dat heeft als subtiel effect dat de begane grond ten opzichte van de verdiepingen iets lijkt in te springen, en dat het hoofdvolume lijkt te zweven.
Alle glasgevels hebben eenzelfde driedelige geleding, omlijst door de kolommen: dunne bronskleurige metalen kozijnen met daartussen glasplaten van gelijke breedte, van vloer tot plafond. Dat ritme-in-drieën wordt op de verdiepingen omspeeld door een ritme-in-tweeën van ranke grijze verticale profielen die aan de buitenkant van de ene vloer via de volgende omhoog reiken, tot en met de zesde verdieping. De zevende verdieping – schijnbaar de hoogste – is weer veel meer een gesloten doos van zandsteen: visueel een logische beëindiging van het gebouw. In die doos zijn openingen uitgesneden in weer een ander ritme: steeds 3 kolommen en 5 profielen breed. Het gebouw bestaat uit twee identieke helften met ieder een eigen ingang (vandaar ook twee huisnummers): open vloeren van 500 m2, met in het midden de liften en het trappenhuis.
Wat het gebouw evenwel het meest karakteriseert is de nadrukkelijke horizontaliteit ervan. Rondom zijn de kopse kanten van de vloeren zichtbaar, overal buiten het kolommengrid stekend. Die kopse kanten waren bekleed met platen rulle zandsteen die zich manifesteerden als geel-grijzige horizontale lijnen. Daaraan waren – alweer rondom – ver uitkragende metalen roosterschermen bevestigd: niet gesloten dus, maar half-transparant. Subtiel gedetailleerd, bepaalden ze het smoel van het gebouw. Ben ik té poëtisch als ik ze kanten linten noem, of libellenvleugels? Ze zullen ook ál te uitbundig zonlicht uit de verglaasde verdiepingen hebben geweerd, of tenminste gefilterd. Het is verleidelijk te denken dat Bakker op die manier meer conventionele zonwering overbodig wilde maken, om zo de principiële transparantie van zijn gebouw te borgen.
Ik zei al: ‘Bakker-op-z’n-best’. Waarom dít gebouw nooit enige monument-status heeft gekregen – het is een raadsel... Ondanks de oorspronkelijke opdrachtgevers uit de havenwereld huisvestte het gebouw sinds mensenheugenis Erasmus Verzekeringen; dat werd even later onderdeel van Stad Rotterdam Verzekeringen, totdat dat opging in Deltalloyd. Daarnaast heeft ook Rem Koolhaas hier jarenlang kantoor gehouden, en ook architect Kees Kaan.
Kees Kaan12: “Wij kwamen er in 1997 – we waren toen nog een jong bureau; uiteindelijk zaten we op de begane grond, én op de 5e en 6e verdieping aan de oostzijde. Ik vond het een heerlijk gebouw, werd altijd blij als ik er was. Enerzijds dat weidse zicht op de rivier, en anderzijds zicht op de stad, die in de loop van die 20 jaar steeds verder oprukte onze kant op; toen de Red Apple gebouwd werd, reflecteerde dat rode strepen over onze witte gietvloeren. Het was een gebouw met personality en guts – lekker om in te werken. Alles wat buiten gebeurde was ook direct binnen merkbaar: als het mistte zat je als het ware in de wolken; iedere verandering in het daglicht – en dat wisselt in Rotterdam heel sterk – drong meteen naar binnen door. Het gebouw werkte echt als bron van energie.”
“Van buiten zie ik het gebouw, met z’n stenige plint en top etage, als ware het één klont, die als een harmonica is opengetrokken. Van binnen domineerden die glaswanden, van vloer tot plafond. Aanvankelijk had Bakker er slanke ledenradiatoren geïnstalleerd, maar toen wij erin kwamen werden convectorkasten geplaatst – energetisch veel efficiënter. Jammer, want zo werd het uitzicht enigszins geblokkeerd, maar gelukkig kon je eronderdoor blijven kijken en kwam ook het daglicht er onderlangs. Die libellenvleugels? Die zag je van binnen eigenlijk niet, maar ze werkten wel als zonlichtfilters. Er was geen aparte zonwering, hoewel wij wél rolgordijnen hadden. Er was geen airco, enkel topkoeling aan de plafonds – daarmee kun je de gegeven temperatuur met een paar graden verlagen. Je kon natuurlijk ook de ramen openzetten, maar dan had je wél last van verkeerslawaai. Ja, het bleef altijd een beetje schipperen, geven en nemen. Er ging af en toe eens wat kapot, de liften bleven regelmatig steken... Maar dat gaf het gebouw wél smoel, heel anders dan die confectiekantoren van nu.”
“Eigenaar Deltalloyd heeft met de toenmalige huurders – wij ook dus – nog een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd om te zien of het gebouw toekomstbestendig gemaakt kon worden. Daarbij speelde een aantal fundamentele issues. Bouwkundig stond het er niet al te best bij: het had relatief dunne vloeren, en een tamelijk geringe plafondhoogte – 3,50 meter meen ik. Er zat veel asbest in, de ramen waren van enkel glas, en de kozijnen waren aan het roesten. Veel van die Modernistische gebouwen zijn moeilijk te renoveren, want je zit vast aan die beeldbepalende elementen, en voor je het weet verlies je de ielige, fijne kwaliteit ervan. Die werkt eigenlijk alleen voor kantoorfuncties – bij lofts krijg je meteen tussenwanden en raambekleding – en díe is weer moeizaam te financieren als je niet méér vierkante meters kunt realiseren.”
“Ja, en die monumentenstatus? Ik heb niet veel vertrouwen in de rechte rug van de stad Rotterdam om weerstand te bieden aan wat investeerders wensen. De verhuurder wilde op een gegeven moment onze 5-jaarlijkse contracten niet verlengen, we kregen enkel nog 2-jaarlijkse. Toen werd me duidelijk dat Deltalloyd de handen vrij wilde hebben. Die deed op een gegeven moment haar vastgoedportefeuille van de hand aan een buitenlandse eigenaar – en dan ontstaat een heel nieuwe realiteit. Vooral ook omdat het gemeentelijk bestemmingsplan ruimte bood voor torens: die maken een heel ander businessmodel mogelijk. Binnen het oeuvre van Bakker is ‘de Boompjes’ zeker een uitzonderlijk mooi gebouw. Jammer, dat het weggaat.”
Boompjes 55-57 – en nu?
In afgelopen maanden is begonnen met wat zich in eerste instantie liet aanzien als een zorgvuldig strippen van het gebouw. Het is tot op het bot gevild en uitgebeend: enkel het skelet staat nog overeind. Het is het begin van wat ontwikkelaar Provast13 en OZ Architects14 met enig gevoel voor understatement de transformatie noemen van Bakker’s pand naar de nieuwe Terraced Tower, die voorjaar 2019 gereed moet zijn. Die wordt 100 meter hoog en gaat, bovenop een commerciële plint met horeca, retail en parkeergelegenheid voor 200 auto’s, ook 334 ruime loftwoningen (25.894 m2) herbergen. Daartoe gaat Bakker’s Boompjesgebouw uiteindelijk toch geheel tegen de vlakte, bevestigt architect John Bosch van OZ Architect.15 “Ik ben een grote fan van architectuur uit de jaren ’60, maar behoud van Bakker’s gebouw bleek zowel constructief als bouwfysisch onmogelijk. Het moet dus jammer genoeg gesloopt.” Daarbij gaat wel degelijk Iets Moois verloren...
Terraced Tower aan de Boompjes
Een toren dus? In ieder geval hoogbouw, in plaats van de slab die Bakker hier bouwde, en die je ook elders in de stad tegenkomt. Slabs, of strokenbouw: tijdens de Wederopbouw-periode was dat een favoriete bouwvorm. Lange, relatief lage gebouwen, waarmee de lege straten snel konden worden ingevuld. In de aanloop van Boompjes 55-57 tekende Bakker in 1968 een luchtperspectief (pg 39), waarop zijn nieuwe blok aangevuld wordt door drie soortgelijke volumes aan de lege Boompjes: één pal ten Westen ervan – dat werd gelijktijdig met Boompjes 55-57 ontwikkeld door Bakker’s zwager Ernest Groosman, als hoofdkantoor voor Pakhoed16 – en twee op de plek waar in de jaren tachtig Quist’s Willemswerf zou verrijzen. Vier gelijkvormige blokken: de lege Boompjes in één klap vol. Met dergelijke strook-blokken is in de jaren vijftig en zestig ook bijvoorbeeld het hele Wijnhavengebied volgebouwd: ‘brede stappen, snel vol’!
Door het gemeentelijk beleid uit de jaren 80 om de hoeveelheid inwoners in de binnenstad op te voeren en door de groeiende behoefte aan vierkante meters kantoorruimte, ontstond de drang om Wederopbouw-stroken te vervangen door hoogbouw. De Willemswerf (1984-1988) van Wim Quist zette met zijn 94,5 meter een nieuwe hoogte-toon. Die werd aanvankelijk nog ingeperkt door de hoogte van de stralenbundels van de telecom-toren aan de Waalhaven, tot die overging naar het digitale tijdperk. Werd nu ‘the sky the limit’? En hoe te voorkomen dat straten zouden verworden tot Manhattan-achtige sleuven? In dat kader ontwikkelde KCAP Architects halverwege de jaren negentig een rekenmodel voor het Wijnhavengebied.17 Daarin wordt vastgelegd dat een stratenblok niet in zijn geheel de hoogte in zou mogen schieten: een vaste formule bepaalt de balans tussen de hoogte van torens en het deel van het blok dat laag moet blijven. Dat garandeert op straatniveau een minimum bezonning en beluchting.
Waar de Willemswerf nog over de volle breedte van het lange, smalle bouwblok omhoog schiet, is dat bij John Bosch’ Terraced Tower niet meer het geval. Die is, bij nadere beschouwing, een stapeling van drie zich naar boven toe steeds verjongende hoofdvolumes.18 In het onderste ervan resoneert Bakker’s blok, zij het dat dat van Bosch binnen dezelfde hoogte negen in plaats van zeven verdiepingen omvat: woningen zijn nu eenmaal lager dan kantoorruimten. Daarbovenop staat een veel minder breed blok van veertien verdiepingen, en daar weer bovenop een nóg smaller blok van tien verdiepingen. Een echte ‘tower’ – veel hoger dan breed en diep – wordt het nieuwe gebouw eigenlijk niet... Het is meer een als het ware uitgeklede versie van het Willemswerf-blok ernaast. En waar dát zich – met z’n strenge tegel-gevels – voordoet als massieve klont, manifesteert het nieuwe gebouw zich veel meer als stapeling van individueel gearticuleerde verdiepingsvloeren die losjes op elkaar balanceren: daardoor ontbreekt een straffe contour. Die verdiepingen krijgen ver uitkragende balkons rondom, met diep terugliggende glaspuien van vloer tot plafond: nóg een bewuste hommage aan Bakker, aldus John Bosch. Die balkons geven het gebouw – net als, maar nog veel sterker dan dat van Bakker – een sterk horizontaal en luchtig karakter. Het zijn ook eigenlijk geen balkons meer, maar royale terrassen, die het gebouw omringen als sawa’s langs een tropische bergwand. Het nieuwe gebouw wordt in ieder geval Terraced dus...
Gedempte Zalmhaven
Terraced Tower lijkt niet een dertien-in-een-dozijn project te worden, maar of die nieuwbouw een waardige opvolger zal zijn van Bakker’s Boompjes? Dat lijkt in ieder geval níet het geval te worden bij een derde gebouw van Bakker, dat op de nominatie staat gesloopt te worden – het spectaculaire voormalige Nedlloyd-hoofdkantoor aan de Gedempte Zalmhaven. Dáárover meer in een volgend nummer van Puntkomma. •