Opdrachtgeverschap en stadslabs
De praktijk van stadmaken biedt nieuwe invalshoeken voor discussies over architectuur. De meeste mensen denken dat architectuur vooral gaat over stijlen, de chronologische geschiedenis van een gebouw of de naam van een architect. Maar de geschiedenis van gebouwen gaat ook over opdrachtgeverschap. ‘Wie betaalt, die bepaalt’ is een spreekwoord dat in dit kader veelzeggend is. Buiten modieuze ideeën over hoe een gebouw eruit moet zien, in welke stijl het gebouwd moet worden of het handschrift van de ontwerper, wordt architectuur in sterke mate bepaald door de wens van wie de bouwopdracht geeft. De betekenis van deze factor lijkt evident misschien, maar hoe vaak heeft u in een architectuur- of reisgids iets gelezen over ontwerpopdrachten? Of over selectiecriteria aan de hand waarvan de architect werd uitgekozen?
De laatste tijd neemt ‘opdrachtgeverschap’ in elk geval nieuwe vormen aan. In plaats van de kerk, wereldlijke heersers, de overheid of commerciële partijen staan burgers zelf in toenemende mate aan de wieg van stedelijke ontwikkelingen. Geholpen door eigentijdse technologie (waarmee je je als groep kan organiseren en contact onderhouden makkelijk is dan ooit), politieke ontwikkelingen (de veronderstelde participatiesamenleving, in welke vorm dan ook) en ouderwetse gemeenschapszin (geholpen door toenemende identificatie met de eigen omgeving tegen de achtergrond van globalisatie) poppen zogenoemde stadslabs overal in het land op.
Stadslab als term
We gebruiken de term ‘stadslab’ hier bijna alsof het een ingeburgerd begrip is. Maar dat is het niet. En hoewel deze Puntkomma-special misschien een rol kan spelen om de nodige ruchtbaarheid te genereren, lijkt de term zelfs nog niet algemeen geaccepteerd. Dit bleek bijvoorbeeld uit de gesprekken die we hadden met initiatiefnemers van de ‘stadslabs’ voor dit nummer. Sommigen verzetten zich uitdrukkelijk tegen de term en spreken liever over ‘burgerinitiatief’. Het doet misschien een beetje denken aan historische discussies over ‘ismen’ en stijlen in kunst en architectuur; de meeste makers of ontwerpers identificeren zich er liever niet mee. Het bedenken van een categorie is ook eerder iets voor critici en historici.
Desalniettemin helpt het buitenstaanders, geïnteresseerden of potentiele stadsmakers om te werken aan en met een eigennaam, een definitie. Want voor vele lezers zal niet alleen de term helemaal nieuw zijn, maar ook de wereld die erachter schuilgaat. Het onder de aandacht brengen van stadslabs als ‘stadslabs’ kan zelfs bijdragen aan de emancipatie van de praktijk van stadmaken in het algemeen. Zodra meer mensen erover horen en goede voorbeelden worden gedeeld, kunnen er simpelweg meer stadslabs komen. Dit bleek bijvoorbeeld uit de specifieke opdrachten die zijn geformuleerd voor de Maassilo en het Zuidplein om daar een stadslab te beginnen, ook al kwamen die ‘opdrachten’ deels vanuit de wereld van de gemeente en projectontwikkelaars.
Het doel van het expliciet definiëren van wat een stadslab is, kan daarom uiteraard nooit zijn om burgerinitiatief te laten institutionaliseren door de systeemwereld. Of om er een inwisselbaar mode-begrip van te maken dat uitgehold wordt door projectontwikkelaars en wethouders om er goede sier mee maken; al dan niet om controversiële projecten moreel wit te wassen. Je kan niet in een stadslab besluiten om Crooswijk af te breken. Daarom is het belangrijk kennis te nemen van goede voorbeelden, op de good practices te reflecteren en wellicht zelfs grondbeginselen te formuleren voor de manier waarop de betrokkenen bij een stadslab met elkaar om horen te gaan. Deze Puntkomma-special hoopt daar een rol in te kunnen spelen. •