Recensie

Boekrecensies

Door
Hugo Bongers

De Middellandman: 300 dagen door een Rotterdamse buurt in transitie

Nico Haasbroek – Uitgeverij Trichis, €15,–

Stadmakers opereren meestal in groepen. Wijkcoöperaties, stadslabs, bewonerscoalities, een bont gezelschap van organisaties richt zich op het verbeteren van de eigen woon- en leefomgeving. Soms is een stadmaker meer solitair bezig. Onderzoeksjournalist Nico Haasbroek onderzocht de Rotterdamse wijk Middelland en deed dat door vooral zichzelf te blijven. Een man die orale cultuur inzet om tot verbetering van de wijk te komen.

“Leven we in Middelland teveel langs elkaar heen? En zo ja, waarom doen we dat?” Dat zijn de twee basisvragen waarmee journalist Nico Haasbroek gedurende zestien maanden, tussen september 2015 en december 2016, door Middelland liep, de wijk waarin hij zelf woont. In die periode liep hij daar honderd dagen rond als ‘de Middellandman’, een onderzoekend journalist en betrokken buurtbewoner die op de plaatsen waar hij was de sticker ‘De Middellandman was hier’ achterliet. Met een bordje ‘Middellandman’ om zijn nek was hij gedurende die honderd dagen zichtbaar en aanspreekbaar voor buurtbewoners, ondernemers, schoolleiding, corporatiemensen en de buurtagent. Haasbroek hield gedurende die zestien maanden een blog bij, organiseerde talkshows, bezocht buurtbijeenkomsten en doceerde bij de Volksuniversiteit de cursus ‘Middellandkunde’. Hij sprak veel mensen, bewoners, functionarissen en deskundigen. Hij bekeek in de Bibliotheek en het Stadsarchief publicaties over de wijk. De resultaten van zijn gesprekken en onderzoek kwam terecht in het boek De Middellandman; 100 dagen door een Rotterdamse buurt in transitie dat eind vorig jaar verscheen. Aanbevolen voor stadmakers en geïnteresseerden in transitieprocessen in wijken.

Haasbroek heeft een paar helden. Een daarvan is G.J. de Jongh, directeur van de Dienst Gemeentewerken tussen 1879 en 1910. De Jongh is de ‘ontwerper’ van de wijk Middelland en hij is verantwoordelijk voor de basisgedachte achter die wijk: “G.J. de Jongh heeft indertijd bewust een wijk willen maken bestaande uit rijke en arme mensen. Dat getuigde van visie”, schrijft Haasbroek en hij komt regelmatig terug op het belang van sociaaleconomische menging van de wijk. Een andere held is de Belgische schrijver David Van Reybrouck die een pleidooi houdt voor democratie in de vorm van loting. Haasbroek doet ook mee aan een experimentele loting om het wijkbudget van Middelland te verdelen. Hij heeft sowieso veel aandacht voor de financiële en economische aspecten van de wijk. Kan een wijk niet meer eigen inkomsten vinden, kan er niet meer gebeuren door ruilen en delen, een eigen wijkmunt, een eigen wijkfonds? En, heel belangrijk, een eigen begroting voor de wijk waarin alle inkomende en uitgaande geldstromen van de overheid zichtbaar worden gemaakt. Decentralistie van geldstromen naar de wijk, opdat bewoners en ondernemers makkelijker kunnen meebeslissen over de loop van die geldstromen.

In het jaar 2018 gaat het programma Mooi, Mooier, Middelland het vierde en laatste jaar in. Voor die periode heeft de gemeente ruim zeven miljoen euro beschikbaar gesteld dat in overleg met bewoners, ondernemers en instellingen wordt verdeeld. Er is discussie over de vraag hoe daarna verder te gaan. De Gebiedscommissie is vervangen door een wijkcomité dat op basis van loting is samengesteld. Het wordt een spannend jaar voor de bewonersdemocratie en de ‘cocreatie’ in Middelland. Hoe krijgt de relatie met de gemeente vorm, na de verkiezingen van maart jongstleden? In zijn verslag van de honderd dagen is Middellandman Haasbroek niet negatief over de gemeente, maar hij dringt er wel op aan om meer te doen met ambtenaren die toch al in de wijk wonen. In het laatste deel van zijn boek, als hij beschrijft hoe in een verre toekomst Middelland na een mogelijke catastrofe weer opkrabbelt, stelt hij voor dat sleutelfiguren zoals artsen, onderwijzers en wijkagenten, verplicht in de wijk moeten wonen. Lokale binding, daar gaat het hem om. Van mensen, organisaties, geld, werk. En van verhalenvertellers. 

Nico Haasbroek was gedurende honderd dagen een stadmaker die zichzelf als verhalenverteller presenteerde. Die als persoon nadrukkelijk aanwezig was, veel luisterde en praatte en zelf opvattingen formuleerde. Daarvoor heb je een zeker charisma nodig en dat heeft Haasbroek (ooit directeur van RTV Rijnmond en hoofdredacteur van het NOS Journaal) wel ontwikkeld. Haasbroek is een sterke verhalenverteller en dat helpt in zijn geval bij het stadmaken: ‘De Middellandman houdt van de orale cultuur. Verhalen, woorden, gesprekken. Daarom interviewt hij bewoners en organiseert talkshows en cursussen”, schrijft hij. Zijn aanpak, zijn ‘methode’ is sterk gekoppeld aan zijn persoon, niet geschikt voor iedere stadmaker. Haasbroek blijft een onafhankelijk waarnemer. Hij wordt niet, zoals veel stadmakers, gestuurd door strakke, op consensus gerichte processen. Het boek De Middellandman is een prettig leesbaar receptenboek voor stadmakers die de kracht van verhalen vertellen willen gebruiken.

Het verhaal, de schaal en de moraal

Herman van Wamelen – Uitgeverij Douane / Waterstad, €12,50

In Puntkomma nummer vijf in 2014 schreef gemeenteambtenaar Herman van Wamelen een artikel onder de titel Haal het uit de stad: innovatie, architecten en gebruikers. Inmiddels ligt er een vervolg op dit artikel en wel in de vorm van een boek. Geen dik boek, zo’n honderd pagina’s (uitgeverij Douane, imprint Waterstad, in Rotterdam), eerder een uitgebreid ‘pamflet’ met als titel Het verhaal, de schaal en de moraal. En met de ondertitel: Hoe werken bij de gemeente weer zinvol kan worden. De tekst is helder gestructureerd rondom de drie centrale begrippen uit de titel. Het verhaal slaat op het domein dat we gemeenschappelijk (willen) hebben. Van oudsher het terrein van sagen, mythen en legenden, nu ook van politieke visies en verhalen over de toekomst van de samenleving. Zoals op dit moment het verhaal over de ‘veerkrachtige stad’ (Zie daarover meer in Puntkomma nummer 14 over ‘stadmaken’ en stadslabs.) De schaal is het niveau waarop we de afweging en realisering van onze gemeenschappelijke belangen hebben georganiseerd, het niveau waarop de overheid haar taken uitvoert. (De straat, buurt, wijk, stad, regio, enzovoorts). De moraal is het domein van het oordeel , van het antwoord op de vraag wat we goed vinden en wat slecht.

Van Wamelen beschrijft rondom deze drie kernbegrippen maatschappelijke en bestuurlijke processen die we negatief beoordelen en de oplettende krantenlezer zal ze herkennen: Schaalvergroting, professionalisering, institutionalisering, de ratio van afrekenbare doelstellingen, nadruk op de eenzijdige marktdynamiek, de burger uitsluitend nog beschouwen als consument, wantrouwen tussen burgers en overheid over en weer, aanbestedingsregels die leiden tot grootschaligheid, denken in formats en protocollen, de belangen van de burgers uit het oog verliezen, de ratio van de eigen organisatie en plannenmakerij.

Soms lijkt Van Wamelen me iets te veel een doemdenker, bijvoorbeeld wanneer hij constateert dat institutionalisering in de cultuursector leidt tot een scheef publieksbereik. Zou het? Mij komt het voor, dat grote culturele instellingen de laatste decennia de samenstelling van hun publiek stevig hebben weten te verbreden. (Knelpunten zitten eerder in de top en de niches dan in de brede basis.) Institutionalisering leidde immers tot toegenomen professionalisering op het vlak van marketing en communicatie, van educatie en publieksinformatie. Institutionalisering leidt tot verkokering, akkoord, maar binnen die koker vaak tot betere kwaliteit. Veel van de door Van Wamelen beschreven negatieve ontwikkelingen komen ook voort uit de wens van de burger om met een steeds betere kwaliteit van goederen en diensten te worden geconfronteerd.

Maar goed, de vraag is dus: Wat dan wel?

Op het niveau van ‘de verhalen’ is het van belang dat die aansluiting vinden bij de behoeften en ambities van burgers. Mensen moeten in die verhalen hun eigen rol kunnen aflezen. Er is een herverdeling van schaalniveaus nodig, er moeten weer verantwoordelijkheden naar beneden worden gedelegeerd. “Veel budgetten die nu stedelijk worden beheerd, zouden kunnen worden overgeheveld naar een lager niveau, ook naar het buurtniveau”, schrijft Van Wamelen. Hij gebruikt de metafoor van ‘de keukentafel’ voor het niveau waarop de burger zich weer ‘eigenaar’ van de nieuwe verhalen kan voelen. Overheid en burgers geven vanaf dat niveau samen opdrachten aan ontwerpers. “Door tussenkomst van het ontwerp wordt iets bedacht dat de verbinding legt tussen de behoefte en ambitie van de burger en de doelstellingen van alle deelnemende partijen.” Van Wamelen besteedt aandacht aan de positie van kunstenaars, ontwerpers en architecten bij het op gang brengen van gesprekken aan de keukentafel. Als ex-hoofd van de cultuursectie van het vroegere Pact op Zuid weet hij goed welke rol kunstenaars en ontwerpers kunnen spelen in het zichtbaar maken van belangen en wensen die in de leefwereld van de burgers spelen. Jammer dat die cultuursectie is opgeheven. Ook hier werden ontwerpers die op buurtniveau actief waren de dupe van een terugtredende overheid. Jammer voor het culturele leven op Zuid. 

Verschillende ideeën en voorstellen van Van Wamelen zien we terug in actuele debatten in de stad in het kader van ‘stadmaken’. Zoals die over het belang van wijkbudgetten; het belang van betrokken ambtenaren die de vrijheid krijgen om samen met ontwerpers en burgers aan de keukentafel te reageren op de belangen van burgers; de opdrachtgevende rol van (collectieven van) stadsbewoners; burgerinitiatieven honoreren ook als die buiten de beleidsagenda’s van de overheid vallen; nadruk op morele aspecten van het samen aan de stad werken. Dat zijn goede zaken die wat mij betreft nog eens krachtig zouden kunnen worden samengevat in een handzaam boekje over de ethiek van het stadmaken. En laten we vooral het belang niet vergeten van het samen verhalen vertellen, opdat we weer ergens in kunnen geloven, ons tegen cynisme en negativisme kunnen wapenen. •

Misschien vind je dit ook leuk